maandag 15 april 2024

In memoriam Jean-Pierre — JP — Boentges (°11.08.1949 - †12.04.2024)

Jean-Pierre Boentges (°1949—†2024). Met dank aan Annie Boedt voor 't gebruik van de foto ©.


ZOPAS belde Lieve me om me het overlijden mee te delen van Jean-Pierre Boentges, haar vake. JP (°11.08.1949) stierf in de nacht van vrijdag 12 april, na een kort ziekbed. Amper 11 maand geleden stierf ook Rita Van Laethem, JP’s echtgenote.
JP is een jeugdvriend. We deelden een rebelse geest die ons als vijftien-, zestienjarigen al eens naar de kunstenaarskroeg Chèvre Folle in Oostende bracht, waar we Provo hoopten aan te treffen. Zelf denk ik graag aan die dag in 1967 toen we samen een assemblage (zie foto's) maakten, wat ons de eerste prijs van een popartwedstrijd opleverde, alsmede de toorn van onze vaders. Ook herinner ik me dat JP als jonge tiener in een jeugdclubblaadje een artikel pleegde, waarin hij toppoliticus Joseph Luns aanviel, die neerbuigend over een abstract schilderij zei dat hij zoiets zelf ook wel kon maken. [Oude en oud-makkers, ik ben nog altijd op zoek naar dat exemplaar van ’t Korreltje, met JP’s stukje.]
Popart was voor JP maar een zijstapje, zijn specialiteit werd popmuziek, waar hij al gauw alles over wist. Ik ben hem niet gevolgd, toch is JP daarin voor mij belangrijk geweest, me lerend dat er naast de mainstream ook ‘andere’ waardevolle culturen bestaan en dat het vervullend kan zijn je daarvoor open te stellen. 
JP beleefde pop niet alleen als luisteraar en collectioneur, maar ook als beoefenaar achter de draaitafel. Over zijn eerste stappen terzake vertelde hij me in een in memoriam Marcel Van Paemel, ook een jeugdvriend, ook een deejee: ‘In die tijd was Bredene ’s winters niet veel meer dan een negorij, maar in de zomer bruiste de duinenwijk als een stad. Het nachtleven werd er aangevuurd door een rist dancings met legendarische namen: Cosmo, King, Djinn…  Over die tijd vertelt Jean-Pierre Boentges nog altijd met zichtbaar genoegen: “Ik werd dj in de Cosmo en toen ik door de concurrentie van de King weggekaapt werd, nam Marcel er mijn plaats in. Er is een vriendschap uit gegroeid die een leven lang stand kon houden”.’
In Mannen van de nacht laat ik Gilles Deleux aan ’t woord — biograaf van Arno — die over JP’s betrokkenheid bij de Oostendse rockscene vertelt. Die betrokkenheid is al in de jaren zestig intens. Deleux: Op het einde van de jaren '60 heeft Jean-Pierre Boentges, alias JP, postgevat achter de draaitafels van een van de vele dancings in de Langestraat, de Djinn. Hij werkt ook in een dancing met dezelfde naam en eigenaar in Blankenberge. JP is een zachtmoedige, rare snuiter. Heel Oostende kent hem vanwege zijn encyclopedische muziekkennis. Hij is maniakaal met muziek bezig en trekt ettelijke malen per maand naar Londen om er platen te kopen, die hij in de vroege uurtjes draait als de toeristen weg zijn en alleen de kenners nog blijven. Onder hen Paul Couter. Ze praten veel over muziek en raken bevriend. En van het een komt het ander. JP is eigenaar van een Simca 1000 en weldra wordt hij gebombardeerd tot tour manager van de groep. Hij krijgt ook de taak om voor optredens voor het duo te zorgen. “In het begin hadden Paul en Arno nog geen manager. Ik had toen niets te doen en ik heb een stencil gemaakt met foto's en die mailing heb ik naar alle jeugdclubs aan de kust gestuurd.”’
JP is in Oostende tot op hoge leeftijd een gewaardeerde deejee gebleven, iets waarop hij bijzonder trots was. Hij zei me: ik kan niet zingen, ik ken geen noot muziek, ik kan geen enkele instrument bespelen, maar ik sta desondanks midden in de Oostendse rockscene.’ De uitbaters van de Oostendse music bar Lafayete⇲ schrijven: ‘Met grote droefheid melden wij een einde van een tijdperk. Vrijdag is 'JP', the Legend, de grootste muzikale vormgever van Lafayete overleden. De mooie herinneringen blijven. Voor altijd in ons hart.'
Ik zag JP voor ’t laatst toen hij me het overlijden van Rita, zijn levensgezellin, kwam meedelen. De laatste foto van ons samen dateert van 31 december 2022, toen zaten we op een bank te ouwehoeren, talkin’ bout my generation natuurlijk: klik hier.

Mijmeren onder de boeg van de Vindictive

Dagelijks — als ’t niet regent en ik niet te lui ben — wandel ik doorheen de branding tot aan de Oostendse vuurtoren en terug.


KIJK, dit is wat ik nu dagelijks doe: startend aan het Dunegat van Bredene waad ik in de branding over en weer naar Lange Nelle in Oostende, twee keer veertig minuten. En nu moogt ge me tegenspreken, maar door de branding waden is van ’t prettigste wat er is. Iedereen doet ’t ook graag: honden, kleine mensen, grote mensen, jonge mensen, oude mensen, oligarchen, armoedzaaiers, hipsters, trezebezen… ’t Kan haast niet anders of dat het gezond is… En inspirerend ook: The Spirituals maakten er muziek van en zelf heeft het me al menig keer geïnspireerd: in oneliners als De winter uitwaden en De ware waders; ook in een driezinnenverhaal dat gewoon Waden heet; in een kort verhaal als De vuurtorenwatcher; in een mini-essay: Op zoek naar het vuurtorengevoel; in een vignet als Kent u het vuurtorengevoel; in kwatrijnen als De mij resterende taak; en last but not least in het enige liefdesgedicht dat ik ooit schreef: De ontmoeting met de einder.
Ge ziet, naar de vuurtoren trekken is op zichzelf al inspirerend, wadend of niet, vraag het maar aan Virginia Woolf (Naar de vuurtoren, 1927), Jeanette Winterson (Vuurtorenwachter, 2004), Joyce Carol Oates (Poe posthumus; or the light-house, in haar bundel Wild nights!), Jules Verne (Le Phare du Bout du Monde); een crime van PD James (De vuurtoren, 2005)… Mijn lijst is verre van volledig, je kunt een bibliotheek vullen met alleen maar vuurtorens, zo zijn ook de eilandverhalen van Boudewijn Büch al eens verhalen over vuurtorens. 
Van aan de oostelijke strekdam van de Oostendse haven keer ik weer naar huis, maar eerst pleeg ik daar een wijl te verpozen. Daar zit ik dan, tegen een rotsblok leunend, van zon, zee, zilt en zand te genieten. Wat me dit jaar opvalt is dat ge daar veel Russisch hoort spreken. Daar denk ik dan een beetje over na, gezeten onder de oorspronkelijke boeg van de Vindictive die hoog boven me uittorent. In De Laatste Vuurtorenwachter staat de geschiedenis van dat schip en in ’t Russisch luidt de eerste zin ervan, За время Первой мировой войны 320 подводными лодками было проведено 3274 операции. Wie ’t liever in ‘t Nederlands leest, klikt hier.

 De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel: in dit geval ‘200’, dan begrijp ik het wel.): liefkemores@telenet.be.



zondag 14 april 2024

Isaak Babel, schrijver aan het front

Het kozakkenleger bestond uit jodenvijandig paardenvolk. Embedded journalist Isaak Babel — een jood met een brilletje — moest er zijn mannetje staan.


EEN STAAT wil zijn politieke, sociale en economische orde verbaal en symbolisch verwoord zien, dat is ook het geval na de revolutie in de Sovjet-Unie. In een essay onderzoekt Michael S. Gorham hoe de modernist Isaak Babel daar al dan niet toe heeft bijgedragen. ‘bij verbale representatie speelden schrijvers een cruciale rol in het geven van symbolische zin (of onzin) aan de vaak chaotische, tegenstrijdige en onsamenhangende waarden en ideeën die het postrevolutionaire landschap onoverzichtelijk maakten.’ (°)
Isaak Babel is wat Leon Trotski een 'fellow traveller' noemt, schrijver die, zonder zelf communist te zijn, een steentje bijdraagt tot de nieuwe maatschappij. Dat steentje bestaat er bij Babel ook in dat hij concreet menselijk gedrag in geweldsituaties beschrijft, goed wetend waarover hij spreekt, want als embedded journalist trekt hij met de kozakken van generaal Semjon Boedjonny ten oorlog. Babel beschrijft de wreedheid die met het uitoefenen van wapenmacht gepaard gaat. Na afloop maakt hij daar een literair meesterwerk van: De rode ruiterij. Paustovski noemt hem 'de eerste echte Sovjetschrijver'. 
Een andere sovjetschrijver die Gorham aanhaalt is Dimitri Furmanov die net als Babel de oorlog als thema heeft. Furmanov is een partijman die de oorlog door een partijbril beschrijft. Babel is anders, hem interesseert wat in de marge gebeurt, ook en vooral bij degenen die niet rechtstreeks bij de gevechten betrokken zijn. Het oversteken van de Zbrucz, openingsverhaal van De rode ruiterij, is daar een goed voorbeeld van. De eerste zin vermeldt het strijdplan, maar meteen daarna beschrijft Babel de omgeving, de door wreedheden aangetaste natuur. ’s Avonds bereikt de troep Novograd, Babels alter ego wordt ingekwartierd bij joden. Daar wordt hij uit zijn slaap gewekt omdat hij tijdens zijn onrustige slaap de vader des huizes aanstoot. De dochter ‘heft haar magere benen en haar ronde buik van de vloer en trekt de deken van de slapende man af. Daar, op zijn rug, ligt een dode grijsaard. Zijn strot is eruit gerukt, zijn gezicht is doormidden gekliefd en donkerblauw bloed ligt in zijn baard, als een klont lood.’ Zoals dat ook hier het geval is, hebben veel van Babels verhalen niet echt een plot, het zijn miniaturen, stillevens in door oorlog verscheurde gemeenschappen. Als Babel al eens communistisch jargon bovenhaalt is ’t om die in contrast te plaatsen met de wereld waarin zijn protagonisten leven — veelal joden, zoals Babel zelf. In De rabbijn volgen we twee bladzijden lang gesprekken tussen twee joden, waarbij Babel ons onderdompelt in die joodse leefsfeer. Alleen de laatste zinnen verwoorden de ambitie van de nieuwe staat: ‘Daar, op het station, in de propagandatrein van het eerste cavalerieleger, werd ik opgewacht door de gloed van honderden lichtjes, de betoverende glans van het radiostation, het volhardende stampen van de drukpersen en mijn onafgewerkte artikel voor De Rode cavalerist.’ Soms wordt het officiële partijjargon meteen ontdaan van haar hoogdravendheid, zoals aan het slot van Mijn eerste gans: ’Dat zei Soerovkov, pelotonscommandant bij het stafeskadron, over Lenin, en daarna gingen we slapen op de hooizolder. We sliepen daar met z’n zessen, we warmden ons aan elkaar, onze benen verstrengeld, onder een dak vol gaten dat de sterren doorliet.’ 
De rode ruiterij was meteen een succes, maar kon tegelijk rekenen op scherpe kritiek, vooral van generaal Semjon Boedjonni die in het boek met naam genoemd wordt, terwijl de verhalen in De rode ruiterij fictie zijn. Over dat conflict heb ik het al gehad in De schrijver en de maarschalk. Toen wist ik nog niet dat Babel in een brief zegt: 'Maar tijdens het schrijven begon mijn doel om binnen de grenzen van de historische waarheid te blijven te verschuiven, en in plaats daarvan besloot ik mijn gedachten in literaire vorm uit te drukken. Al wat overbleef van mijn eerste schets waren een paar authentieke achternamen. Door een onvergeeflijke vergissing heb ik echter niet op mij genomen deze achternamen te verwijderen, en tot mijn grote ontsteltenis zijn deze namen nu per ongeluk in druk verschenen, (…)’ (°°) Slordigheidje. Hij wijst op De geschiedenis van een paard, waarin zijn personage oorspronkelijk wel de naam heeft van een bestaande commandant, maar zegt Babel: ‘Ik hoef niet te benadrukken dat kameraad Timosjenko helemaal niets gemeen heeft met het personage in dat stuk, een feit dat duidelijk is voor iedereen die ooit het pad heeft gekruist van de voormalige commandant van de Zesde Divisie, een van de meest moedige en onbaatzuchtige van onze Rode Commandanten.’ Ik zie trouwens dat de naam Timosjenko in de meest recente Nederlandse vertaling van het verhaal niet voorkomt.
Flor Vandekerckhove

(°) Michael S. Gorham. Writers at the Front. In The Enigma of Isaac Babel: Biography, History, Context; redactie Gregory Freidin. 288 pp. Stanford University Press. 2009. Met bijdragen van Patricia Blake, Gregory Freidin, Carol Avins, Michael S. Gorham, Marietta Chudakova, Alexander Zholkovsky, Robert Alter, Zsuzsa Hetényi, Elif Batuman, Efraim Sicher en Carl Weber.
(°°) in A letter to the editor, op p. 797 in The Complete Works of Isaac Babel.

zaterdag 13 april 2024

De oneliner van Johannes van het Kruis

MIJN POSTS worden almaar korter. ’t Is niet dat ik minder te zeggen heb, wel behoef ik daarvoor minder woorden, vrucht van vele jaren oefenen in bondigheid: handpalmverhalen, vignetten, drabbels, eenparagraafverhalen, driezinnenverhalen en poëtische oneliners,
Korter dan zo'n oneliner kan haast niet. En ik begin er oog voor te krijgen. ‘t zal me niet gauw ontsnappen als ik er al lezend onverwachts een tegenkom. Dat overkomt me nu terwijl ik in de Mystieke werken van Johannes van het Kruis blader, boek (1325 bladzijden!) dat ik verwerf via een uitgever die zijn schrijvers liever in boeken betaalt dan in baar geld. Op pagina 919 springt me een zin in ’t oog, een readymade, een gevonden oneliner:

[808]
ik ging uit en niemand die ’t merkte want mijn huis lag reeds te slapen

De grote mysticus⇲ levert daar een readymade af, een oneliner die aan al m’n vereisten voldoet: één lijn, geen kapitalen, geen leestekens, zeventien lettergrepen! Waardoor ik meteen aan
Allen Ginsberg denk die in zijn oneliners ook de voorwaarde van 17 lettergrepen respecteert. Ginsberg, in ’t tweede deel van zijn leven erg in de oosterse spiritualiteit, ontdekt dat ook een centrale mantra van het boeddhisme zeventien lettergrepen telt. Wat hem laat zeggen dat er spirituele waarde aan die 17 kleeft. Nu ik zo onverwachts op deze 17 lettergrepen tellende oneliner van de katholieke mysticus stoot, zou ik ’t haast geloven ook. Ja, ’t is een mooie gedachte, maar ook een fantasietje dat ikzelf bijeen foefel — alles voor de kunst! Johannes van het Kruis schrijft het in twee lijnen, en hij heeft er 18 lettergrepen voor nodig.
Ik ging eruit en niemand
die ’t merkte — want mijn huis lag reeds te slapen.
Flor Vandekerckhove
Mijn jongste publicatie is een e-boek dat 200 verhalen bundelt. ’t Zijn extreem korte verhalen, soms drie lijnen, soms maar één; speciaal geschreven voor internetlezers waarvan men zegt dat ze een korte spanningsboog hebben, ’t is dus echte internetliteratuur. Meer: elk van die verhalen kan ‘getagd’ worden, aangeklikt. Wie dat doet komt op m’n YouTubekanaal terecht, waar ik dat verhaal voorlees, declamatie die ik lardeer met beelden en muziek. Eerder had ik al iets soortgelijks gedaan met Gauw!, waarin ik over mijn kindertijd vertel, in dat boek krijgt elk hoofdstuk een tag die de lezer desgewenst naar een muziekje uit het aldaar besproken jaar leidt.
De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis. 
Mail erom (en vermeld de titel: in dit geval ‘200’, dan begrijp ik het wel.): liefkemores@telenet.be.


vrijdag 12 april 2024

Les Lutins in Bredene, 100 jaar oud


IN MIJN MAILBOX, een pakje foto’s dat Mireille Vanblaere me toestuurt. Ze schrijft: ‘Misschien is dit interessant voor je.’ Al scrollend zie ik 12 afbeeldingen die alle met Les Lutins van doen hebben. 
Les Lutins is de naam van een oude villa in de Duinenstraat van Bredene. Het gebouw wijkt opvallend af van zijn omgeving doordat het tientallen meters van de straat verwijderd ligt. Het pad dat ernaartoe leidt, ligt stevig geprangd tussen twee appartementsgebouwen. Wie daar voor het eerst passeert vraagt zich af welke urbanistische kronkel Les Lutins op die onwaarschijnlijke plek heeft weten te krijgen.
Het antwoord ligt in de geschiedenis: Les Lutins was eerst! Waar de Wikpedia het over het ontstaan van Bredene-Duinen heeft, lees ik dat er in de jaren twintig in de wijk kinderpensions ontstaan, ‘zoals Les Lutins in de Duinenstraat.’ Het gebouw is inderdaad honderd jaar oud. Het fotoboek van Mahieu & Huygebaert (°) zegt: ‘Naast de bestaande grote caritatieve gezondheidsinstellingen voor de jeugd ontstaan in Bredene tal van privé kinderpensions. In de Duinenstraat is er ‘Les Lutins’ met als zaakvoerster juffrouw Lecuy, ‘infirmière diplomée de la Maternité de Bruxelles. In 1923 richt ze haar ‘stichting‘ op en kinderen kunnen er verblijven van april tot oktober.’  Het huis is bijgevolg bijna even oud als de wijk. De postkaart in het boek van Mahieu & Huygebaert toont ons de oudst bekende foto van het gebouw: links en rechts van de tuin, die tot aan de straat reikt, is nog geen sprake van bebouwing.
Zes brievenbussen achter het hek wijzen erop dat het gebouw nu in wooneenheden werd opgesplitst. Wat een vraag oproept: tot wanneer is Les Lutins kinderpension gebleven? Wat ik me ook afvraag is of ik wijlen Jef De Craecker aan de uitbating van dat kinderpension mag koppelen? Dat laatste is iets wat ik uit mijn geheugen ophaal en omdat ik intussen wel geleerd heb mijn geheugen te wantrouwen, roep ik de hulp van oude Bredenaars in: heeft ook Joseph De Craecker(†) kinderpension Les Lutins uitgebaat? Die laatste vraag werd inmiddels beantwoord door Roland Van Loo: Joseph De Craecker, handelaar, geboren op 14 02 1922, zoals vermeld in ‘Lijst van personen ingeschreven in het Kiezersregister 01 april 1981' heeft voor en na de oorlog wel degelijk de Lutins opengehouden. Zo heb ik destijds vernomen van mijn ma Simonne Loontiensen mijn vriend Etienne Melis die daar rechtover woonde.’


(°) Erwin Mahieu en Frank Huygebaert. 100 jaar Bredene aan zee in beeld. 102 ps. Uitgave Het Streekboek. 2001.


woensdag 10 april 2024

Er kwamen andere tijden


Zeitgeist — Op de vlucht voor volwassenheid belandden we in de Chèvre Folle, we waren vijftien. Daar zaten we nog maar neer of vanuit de toekomst waaide een Zeitgeist naar binnen. En stinken! Echt een gore, stinkende scheet uit de verre toekomst. Het cafégewelf begon te kraken en in die vuile scheetspleet verscheen de heilige drievuldigheid in de vorm van de Romeo’s. Ze zongen Bob Dylans Blowin’ in the wind. ‘Had jij kunnen denken,’ vroeg Françoise me in ’t Frans, ‘dat die sixtiesvragen uiteindelijk zo’n stinkend antwoord van de Zeitgeist zouden krijgen?’ Preus lik 40 was ik omdat Françoise tegen me sprak. (Flor Vandekerckhove)

Dit verhaal is een drabble, het telt exact honderd woorden. In 2019 schreef ik een boekje vol met zo’n verhalen, stuk voor stuk oefeningen in ’t ‘kort schrijven’, zeer geschikt om de internetlezer bij de literatuur te houden. Delphine Lecompte schreef een voorwoord. De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis, zo ook dit boekje (pdf). Mail erom (en vermeld de titel): liefkemores@telenet.be.

dinsdag 9 april 2024

Schrijver laat in drie zinnen de winter achter zich op ’t strand

Driezinnenverhaal Liplezen is een van de 200 oefeningen die ik in dat genre aan ’t maken ben. ’t Zijn experimenten in het schrijven van extreem korte verhalen, ervan uitgaand dat internetlezers een extreem korte spanningsboog hebben. Vergelijk het met de toonladders van de pianist, het schetsboek van de tekenaar, de kleiwerkjes van de beeldhouwer… We doen het ook om de stiel in de vingers te houden. Bij 't declameren begeleid ik mezelf op de strumstick. Drummer Rose van GarageBand houdt me in de maat met een slow jam. (Flor Vandekerckhove) 

www.youtube.com/watch?v=oO6ryvynF2k

[162]


Liplezen — Wie van bovenop het duin met een verrekijker ’t strand afspeurt, kan daar die ene wandelaar zien lopen, ietwat voorovergebogen, handen op de rug, naar de branding turend. Wie ook kan liplezen ziet wat hij zegt. ‘Ik heb niet veel’, murmelt de wandelaar, ‘maar ik heb een zee waarin ik meeuwen hou.’
Mijn jongste publicatie is een e-boek dat 200 verhalen bundelt. ’t Zijn extreem korte verhalen, soms drie lijnen, soms maar één; speciaal geschreven voor internetlezers waarvan men zegt dat ze een korte spanningsboog hebben, ’t is dus echte internetliteratuur. Meer: elk van die verhalen kan ‘getagd’ worden, aangeklikt. Wie dat doet komt op m’n YouTubekanaal terecht, waar ik dat verhaal voorlees, declamatie die ik lardeer met beelden en muziek. Eerder had ik al iets soortgelijks gedaan met Gauw!, waarin ik over mijn kindertijd vertel, in dat boek krijgt elk hoofdstuk een tag die de lezer desgewenst naar een muziekje uit het aldaar besproken jaar leidt.
De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel: in dit geval ‘200’, dan begrijp ik het wel.): liefkemores@telenet.be
.

maandag 8 april 2024

Internet revolutioneert de literatuur, maar hoe komt het dat u daar haast niets van ziet



DOORDAT ik mijn vuurtoren zelden verlaat, weet ik niet echt of ’t schrijversgild er zich bewust van is, maar de elektronische media ontketenen waarlijk een literaire revolutie. Ik deel daarin de mening van Amerikaans avant-garde dichter Kenneth Goldsmith die stelt dat ’t internet op literatuur hetzelfde effect zal hebben als de fotografie destijds op schilderkunst.
Valt daar al iets van te zien? Wanneer gevestigde auteurs zich op ’t internet begeven, doen ze het veelal op een manier die er, vind ik, bijlange nog niet geschikt voor is.
 (°) Dat leert me bijvoorbeeld ook Elfriede Jelinek⇲: ‘Mijn roman Neid, die twintig jaar lang alleen op het internet te vinden was, zal nu als book on demand verschijnen, omdat velen klagen dat het zo lastig is om op het net te lezen.’ (°°) Dat ‘lastig’ komt, denk ik, doordat Jelinek die internetpublicatie geschreven heeft als ware ’t een papieren boek, wat het uiteraard niet is.
In Waarom het e-boek moeilijk doorbreektleg ik een literair-elitaire tegenstand bloot ten aanzien van ’t internet. ChatGPT geeft me dan ook namen van eerder marginale schrijvers wanneer ik informeer naar auteurs die het internet omarmen, bijvoorbeeld Hugh Howey, succesvol schrijver van sciencefiction, en Amanda Hockingdie haar paranormale romances op ’t internet in miljoenen (!) exemplaren verkoopt. Wat me de bedenking ontlokt dat het wel meer voorkomt dat auteurs van fantasy en sciencefiction opmerkelijke posities innemen, iets wat me in andere kwesties ook al opgevallen is bij Ursula Le Guin, J.G. Ballard, China Miéville en Neil Gaiman. Maar wat ik zeggen wil: ChatGPT verwijst opvallend genoeg geen enkele keer naar auteurs die literaire mainstream produceren, wat bevestigt dat de mainstream zich ver van ’t net houdt. (°°°)
Zo’n elitair verzet tegen ‘het nieuwe’ is niet nieuw. Dan Hassler-Forest geeft in Transmedia (°°°°) het voorbeeld van Gulliver’s Travels, boek van Jonathan Swift, dat voor het eerst in 1726 verscheen. ’t Was meteen een succes en er ontstond een vorm van mediagekte: ‘Binnen een mum van tijd verscheen er bij diverse Londense uitgevers een heel scala aan spin-offs, hommages, parodieën en andere afgeleide versies. Dit gaf op zijn beurt weer aanleiding tot de verschijning van Gulliver in allerlei andere media, zoals spotprenten, liederen, etsen en toneelstukken (…) Dit alles tot grote ergernis van Swift, die met zijn boek ironisch genoeg juist de spot wilde drijven met de allesoverheersende handelsgeest, die hij als een bedreiging zag voor de literaire cultuur. Wat dat betreft stond Swift voor een zeer conservatief standpunt, waarbij een hoogopgeleide elite functioneerde als bewaker van een klassiek georiënteerde cultuur. Nieuwe technieken maakten de boekdrukkunst in zijn tijd voor een veel groter publiek toegankelijk, maar dit werd door hem vooral gezien als een gevaar voor de samenleving. Deze instelling zouden we tegenwoordig interpreteren als een uiting van paniek die vaak ontstaat bij de culturele elite wanneer veranderende mediatechnologieën onvoorspelbare effecten blijken te hebben op de relatie tussen schrijvers en publiek.’ Tot zover een historisch voorbeeld van literair-elitaire tegenstand.
Voorstanders van het digitale vind je dan weer waar je ‘t niet verwacht. De oude A.L. Snijders begrijpt in 2010 alde kracht van het digitale en hij plooit er zich meteen naar: ‘Zo wil ik schrijven heb ik bedacht toen ik de e-mail ontdekte. Dat was laat, ik ben altijd met alles laat geweest. Ik schreef gewoon, mijn columns in Het Parool en de regionale kranten zijn gewoon geschreven. Toen ik een computer kreeg en ontdekte dat je een bericht binnen een seconde naar Patagonië kon sturen, heb ik de inhoud van het bericht aangepast. Als de reis heel kort is, moet de inhoud ook heel kort zijn. Congruentie. De volgende stap was ook logisch, een kort bericht moet een andere vorm hebben dan een lang bericht. Mijn stijl veranderde, ik merkte dat je hersens veel sneller en inventiever zijn dan de geschreven taal. Je hebt aan een half woord genoeg.’

Hiermee is bijlange niet alles over 't onderwerp gezegd, dit is work in progress, zoals alles wat De Laatste Vuurtorenwachter publiceert work in progress is, zoals alles in het leven work in progress is.


(°) Omdat dit mini-essay niet mini meer zou zijn, laat ik er de experimentele auteurs uit weg die in voorgaande eeuw al experimenteerden met hypertekstliteratuur: Afternoon, a story van Michael Joyce, Victory Garden van Stuart Moulthrop, Patchwork Girl van Shelley Jackson, en Figurski at Findhorn on Acid van Richard Holeton. Ik hou ze apart voor een volgend stukje.
(°°) Elfriede Jelinek over kapitalisme, bureaucratie en de door mannen gedomineerde literaire wereld. Interview met Julie Cafmeyer in DS zaterdag 6 april 2024. 
(°°°°) Dan Hassler-Forest. Transmedia. Amsterdam University Press; (2014) 150 pp.
Mijn jongste publicatie is een e-boek dat 200 verhalen bundelt. ’t Zijn extreem korte verhalen, soms drie lijnen, soms maar één; speciaal geschreven voor internetlezers waarvan men zegt dat ze een korte spanningsboog hebben, ’t is dus echte internetliteratuur. Meer: elk van die verhalen kan ‘getagd’ worden, aangeklikt. Wie dat doet komt op m’n YouTubekanaal terecht, waar ik dat verhaal voorlees, declamatie die ik lardeer met beelden en muziek. Eerder had ik al iets soortgelijks gedaan met Gauw!, waarin ik over mijn kindertijd vertel, in dat boek krijgt elk hoofdstuk een tag die de lezer desgewenst naar een muziekje uit het aldaar besproken jaar leidt.
De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel: in dit geval ‘200’, dan begrijp ik het wel.): liefkemores@telenet.be.

zondag 7 april 2024

Al te gelijkend

www.youtube.com/watch?v=WnkB0eFiXO0

2600


° een tweeling zo gelijkend dat de twee dezelfde naam meekregen 

DE ONELINER VAN de tweeling — op YouTube inmiddels al meer dan 2600 keer bekeken — is een van de 100 oefeningen die ik in dat genre aan ’t maken ben (steeds 17 lettergrepen, geen leestekens, geen kapitalen). ’t Zijn oefeningen in het schrijven van extreem korte verhalen, ervan uitgaand dat internetlezers een extreem korte spanningsboog hebben. Vergelijk het met de toonladders van de pianist, het schetsboek van de tekenaar, de kleiwerkjes van de beeldhouwer… We doen het om de stiel in de vingers te houden. 
De inspirerende krijttekening, Zwillinge, is van Werner Neuhaus(1897-1934). Het jaar waarin hij de Farbkreide-Zeichnung, 34,5 x 49 cm, gemaakt heeft is niet bekend. Bij het declameren in hoofding laat ik me begeleiden door de drummer van GarageBand. (Flor Vandekerckhove)
Mijn jongste publicatie is een e-boek dat 200 verhalen bundelt. ’t Zijn extreem korte verhalen, soms drie lijnen, soms maar één; speciaal geschreven voor internetlezers waarvan men zegt dat ze een korte spanningsboog hebben, ’t is dus echte internetliteratuur. Meer: elk van die verhalen kan ‘getagd’ worden, aangeklikt. Wie dat doet komt op m’n YouTubekanaal terecht, waar ik dat verhaal voorlees, declamatie die ik lardeer met beelden en muziek. Eerder had ik al iets soortgelijks gedaan met Gauw!, waarin ik over mijn kindertijd vertel, in dat boek krijgt elk hoofdstuk een tag die de lezer desgewenst naar een muziekje uit het aldaar besproken jaar leidt.
De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel: in dit geval ‘200’, dan begrijp ik het wel.): liefkemores@telenet.be.