dinsdag 8 augustus 2017

Guthrie, Whitman, Dylan, Bragg, Wilco, Claus en… ik

— In wijzerzin, beginnend links bovenaan: Walt Whitman, Woody Guthrie, Bob Dylan, De Laatste Vuurtorenwachter, Hugo Claus, Billy Bragg. —

Dik twee jaar geleden publiceer ik hier een verhaal dat Het nichtje van Hugo Claus heet. De inspiratie komt uit een song van Billy Bragg en de Amerikaanse band Wilco. De song heet Walt Whitman’s Niece. De nieuwe muziek is van de Brit Billy Bragg en de oude tekst is van de legendarische Woody Guthrie.
Guthrie heeft ook Bob Dylan geïnspireerd. We mogen zelfs zeggen dat Woody Guthrie — This machine kills fascists — Dylans mentor is.
In zijn memoires (°) schrijft Dylan: 'Ik zei tegen mezelf dat ik Guthries grootste discipel zou worden. Dat leek me de juiste weg. Ik had zelfs het idee dat ik familie van hem was. (…) Eén ding was zeker en dat was dat Guthrie mij nog nooit gezien of van me gehoord had, maar ik had het gevoel dat hij tegen me zei: "Ik ga binnenkort weg, maar laat dit karwei in jouw handen achter. Ik weet dat ik op je kan rekenen".' Later gaat Dylan regelmatig op bezoek bij Woody Guthrie die doodziek in een hospitaal ligt. Dylan wijdt een meesterlijk geschreven bladzijde aan het Greystone Hospital in Morristown, een plek waar je echt niet wil toeven en hij vervolgt: ‘Tijdens een van mijn bezoekjes had Woody me verteld over een paar dozen met liedjes en gedichten die hij had geschreven en die niemand ooit had gezien en waar nog geen muziek bij gemaakt was, ze lagen weggeborgen in de kelder van zijn huis op Coney Island en ik mocht ze hebben. Als ik er iets mee wilde doen, moest ik langsgaan bij zijn vrouw Margie en uitleggen wat ik kwam doen. Zij zou ze voor me uitpakken. Hij legde me uit hoe ik het huis moest vinden.’
Vervolgens neemt Dylan ons mee op pad. Hij neemt de metro naar de terminus in Brooklyn en van daar gaat het te voet verder: ‘Aan de overkant van een veld zag ik iets wat eruitzag als een rij huizen en ik liep ernaartoe, maar toen bleek ik door een moeras te lopen. Ik zonk tot aan mijn knieën in het water, maar bleef doorlopen — bleef op de lichten letten terwijl ik verder liep, ik zag niet echt hoe ik er anders moest komen. Toen ik aan de andere kant uit kwam, was mijn broek van mijn knieën tot beneden doorweekt, stijf bevroren en mijn voeten bijna gevoelloos, maar ik vond het huis en klopte op de deur.’
Pech, Margie is niet thuis, er is een kinderoppas voor zoontje Arlo, maar niemand weet iets van die liedteksten. Dylan keert onverrichter zake weer naar huis.
‘Veertig jaar later’, vervolgt Dylan, ‘vielen deze teksten in handen van Billy Bragg en de groep Wilco. Zij maakten er muziek bij, wekten die liedjes tot leven en namen ze op, allemaal onder supervisie van Woody’s dochter Nora. Deze artiesten waren vermoedelijk nog niet eens geboren toen ik de tocht naar Brooklyn maakte.’ Wat de mannen van Wilco betreft heeft Dylan gelijk, maar Billy Bragg (°1957) was toen toch al een tiener.
Wat me weer naar het begin van dit stukje brengt, waar ik meld dat ik hier in deze blog een verhaal geschreven heb dat door een van die songs geïnspireerd werd.
Flor Vandekerckhove

(°) Bob Dylan. Kronieken. Amsterdam Nijgh & Van Ditmar. 311 pp.


Geen opmerkingen: